Vogels in singel en wal. Onder deze titel vertel ik over het onderzoek aan vogels dat we de laatste jaren in het coulisselandschap van elzensingels en houtwallen van de Noardlike Fryske Wâlden (NFW) hebben gedaan. Het gebied is een oud en kleinschalig agrarisch cultuurlandschap dat de kaalslag en de schaalvergroting in de vorige eeuw heeft weerstaan. In de verhalen probeer ik u mijn enthousiasme voor het bijzondere gebied en zijn bewoners over te brengen. Hier volgt het tweede deel, over de vraag wat het coulisselandschap in de NFW zo aantrekkelijk maakt voor vogels om in te broeden.
door Ernst Oosterveld
Want dát de NFW aantrekkelijk is voor broedvogels, ontdekten we in 2012 toen we met Altenburg & Wymenga en Landschapsbeheer Friesland een groot onderzoek deden naar de biodiversiteit van het coulisselandschap. We bestudeerden vleermuizen, mossen, varens, planten van schrale groeiplaatsen, bramen, rozen, nachtvlinders en broedvogels in de singels en de wallen. Van de resultaten maakten we een brochure, de Staat van de Natuur van de NFW.
Braamsluiper. Foto: Jan Nijendijk
Het onderzoek toonde aan dat de NFW een landelijk bolwerk vormt voor zeven broedvogelsoorten, Grasmus, Braamsluiper, Tuinfluiter, Grote lijster, Zanglijster, Spotvogel én voor ‘de Keninginne fan ‘e Wâlden’, de Gekraagde roodstaart. In totaal broeden er 37 soorten zangvogels in de singels en wallen. Die zangvogels kun je opdelen in soorten die vooral in de struiklaag leven (struweelvogels), en soorten die vooral in de boomlaag leven (bosvogels). Van de houtwalvogels horen de Grasmus, Braamsluiper, Spotvogel, Zanglijster en Tuinfluiter tot de struweelvogels, Grote lijster en de Gekraagde roodstaart tot de bosvogels.
In 2018 onderzochten we welke kenmerken van de singels en wallen bepalen hoeveel vogels er broeden. Over 100 stukken singel of wal van 300 meter lang, verspreid door het gebied, telden we de vogels en onderzochten we de kenmerken van het leefgebied van de broedvogels, zoals het bedekkingspercentage van de struiklaag, het aantal soorten struiken en bomen en de breedte aan de voet van de singel of wal. Van deze kenmerken onderzochten we er 11. Ook deden we lengtemetingen van andere singels en wallen binnen een straal van 150 meter en of er een kruidenrijke graslandrand langs liep (voor voedsel). We onderzochten vier van deze omgevingsfactoren.
Van de 37 getelde vogelsoorten waren er 19 bosvogels en 18 struweelvogels. Vijf habitatkenmerken vormden de belangrijkste factoren voor de aantallen broedvogels. Vier daarvan hadden betrekking op de singels en wallen zelf: struikbedekking, braamstruiken en brandnetels, breedte van de boomkroon, breedte aan de voet. De vijfde factor was een kenmerk van de omgeving: het aantal dwarsverbindingen tussen de singels en wallen binnen een straal van 150 m. In de hoeken van dwarsverbindingen heerst een beschutter klimaat met meer insecten, waardoor een vogel daar graag zijn territorium vestigt.
We vergeleken de bevindingen in de NFW met onderzoek naar vogels in heggen in het Verenigd Koninkrijk. In het VK hebben ze op het platteland veel heggen tussen de graslandpercelen. Ook daar hebben onderzoekers gekeken welke factoren het beste het aantal broedvogels konden verklaren. Daar speelt de lengte aan heggen in de omgeving een grotere rol dan de kenmerken van de heggen zelf. Dat is waarschijnlijk een gevolg van het feit dat veel heggen in het VK elke 2 à 3 jaar worden kortgeschoren, terwijl de singels en wallen in de NFW eens in de 20 à 25 jaar worden gekapt. Daardoor groeien de singels en wallen meer uit en bieden meer leefgebied aan de vogels. Hierdoor is de omgeving minder belangrijk.
De struikbedekking bleek een belangrijke positieve factor voor de broedvogels. Bij het traditionele hakhoutbeheer (om de 20 à 25 jaar ‘eindkap’ met hergroei van de singels en wallen) lopen de bomen en struiken na het kappen weer uit en ontstaat een dichte struiklaag. Dit is gunstig voor struweelvogels.
Een belangrijke factor bleek ook de breedte van de boomkroon: hoe ouder de boom, hoe breder de kroon. Voor bosvogels zouden bomen oud moeten worden en niet periodiek gekapt. Dit lijkt tegenstrijdig met het hakhoutbeheer, maar is op te lossen door het beheer ruimtelijk te spreiden.
Laat singels en wallen waar mogelijk oud worden. De NFW is er groot genoeg voor. De beheervergoeding voor de uitvoering van het opsnoeien, bramen maaien, eindkap vormt daarbij een probleem. Eigenlijk zou ‘niets doen’ moeten worden beloond. Dat biedt de beste leefomgeving voor vogels waardoor er meer verschillende soorten in de NFW kunnen broeden. Binnen de bestaande beheerregeling is dat echter niet mogelijk, helaas.
Veel boeren hebben de gewoonte de bramen en brandnetels die onderin de singel of wal over de afrastering groeien, ieder jaar terug te maaien, om ervoor te zorgen dat de stroom op het draad niet weglekt of omdat dat netter staat. Omdat struweelvogels veel baat hebben bij de bedekking van bramen en brandnetels, is het voor de vogels beter is om de bramen en brandnetels niet jaarlijks terug te maaien of niet verder dan de afrastering. Voor de natuur is wat ruiger en rommeliger vaak beter…
Ernst Oosterveld
Met dank aan de collega’s Erik Klop en Els van der Zee bij Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek en Gerrit Tuinstra van Landschapsbeheer Friesland. Het onderzoek deden we in opdracht van het agrarisch collectief NFW en de Provincie Fryslân.
Lees hier een interview met Ernst Oosterveld
Lees hier deel 1 van Vogels in singel en wal