Vogels in singel en wal: onder deze titel vertel ik over het onderzoek aan vogels dat we de laatste jaren in het coulisselandschap van elzensingels en houtwallen (dykswâlen) van de Noardlike Fryske Wâlden (NFW) hebben gedaan. Het gebied is een oud en kleinschalig agrarisch cultuurlandschap dat de kaalslag en de schaalvergroting in de vorige eeuw heeft weerstaan. In dit eerste deel vertel ik hoe vogels die in de Noardlike Fryske Wâlden broeden en in Afrika overwinteren, bepalen wanneer het tijd is terug te gaan naar hun broedgebied.
Door Ernst Oosterveld
U herkent het misschien wel: het gevoel van sensatie als de eerste koolmezen beginnen te zingen op een heldere winterse dag, de aankondiging van het komende voorjaar. Die koolmezen zijn er vroeg bij omdat ze ’s winters in Nederland blijven. Maar er is ook een categorie vogels die ’s winters wegtrekt naar warmere oorden in Afrika, de zogenaamde Afrikatrekkers. In de singels en wallen van de NFW broeden die soorten ook, waaronder de fitis, zwartkop, grasmus, tuinfluiter en de gekraagde roodstaart.
In de figuur is in grote lijnen de trekroute weergegeven van twee Gekraagde roodstaarten die in 2014 in de NFW broedden, in de West-Afrikaanse landen Mali en Mauritanië de winter doorbrachten en in het voorjaar van 2015 terugkwamen naar de NFW om weer te broeden.
In 2013 – 2018 onderzochten we bij Altenburg & Wymenga het verband tussen de aankomstdatum op de broedplaatsen in de NFW en temperaturen in het broedgebied en langs de trekroute van de genoemde vijf soorten, die rond de Middellandse Zee en in Afrika ten Zuiden van de Sahara overwinteren. Vanaf begin april komen deze soorten terug in hun broedgebied in de NFW. Hun terugkeer geven de vogels te kennen door te gaan zitten zingen om hun broedterritorium af te bakenen.
De aankomstdatum leidden we af uit tellingen van zingende vogels langs twee fietsroutes van ongeveer 10 kilometer rond De Westereen. We bestudeerden de invloed van de temperatuur op verschillende locaties langs de trekroute (het broedgebied in de NFW, het midden van Nederland, Midden-Frankrijk en Gibraltar).
Bij de fitis, zwartkop en tuinfluiter werd de aankomst bepaald door de temperaturen in maart en april in het broedgebied in de NFW, in Midden-Nederland, maar ook in Midden-Frankrijk. Hoe hoger de temperatuur, hoe eerder de vogels arriveerden in het broedgebied.
De gekraagde roodstaart week daar iets van af. De terugkeer van de roodstaart werd niet bepaald door de temperatuur in maart of april in Nederland maar door de temperatuur in februari in Midden-Frankrijk: naarmate het in Midden-Frankrijk in februari warmer was, arriveerden ze vroeger in de NFW. Net als rond de Middellandse Zee (zie figuur) blijven de roodstaarten op hun terugtocht uit Afrika doorgaans ook een tijdje hangen in Midden-Frankrijk.
Die tijd hebben ze nodig om verder op krachten te komen na een riskante tocht over de Sahara. Maar ze gebruiken dat verblijf kennelijk ook om in te schatten of het tijd wordt om door te trekken naar het Noorden. We vonden geen effect van de temperaturen in Gibraltar. Afrikatrekkers gaan dus meer af op de temperatuur naarmate ze dichterbij het broedgebied komen.
De temperatuur bleek bovendien vooral effect te hebben op de eerst aankomende vogels en minder op de vogels die daarna terugkwamen. Latere vogels besluiten kennelijk dat het genoeg is geweest en dat het ongeacht de temperatuur, tijd wordt om door te vliegen. Anders zijn misschien alle goede plekken voor een territorium bezet.
We vonden geen verschil tussen soorten die rond de Middellandse Zee overwinteren, (de zogenaamde korteafstandstrekkers zoals de zwartkop) en soorten die ten zuiden van de Sahara overwinteren (de zogenaamde langeafstandstrekkers zoals de gekraagde roodstaart). Dit wijst erop dat ze allebei afgaan op de temperaturen onderweg. Misschien wel logisch, want rond de Middellandse Zee kun je in het vroege voorjaar net zo min weten hoe de broedomstandigheden in de NFW zijn als ten zuiden van de Sahara.
Ernst Oosterveld is senior ecoloog bij Altenburg & Wymenga