Het landschap van Eastermar
Een bijdrage van Gerrit Tuinstra van Landschapsbeheer Friesland
Het hoge zand
Het bedrijf van Pier Jan Boersma ligt dichtbij Eastermar, maar eigenlijk nog dichter bij het buurtschap It Heechsân, vrij vertaald ‘het hoge zand’. De aanwezigheid van vooral houtwallen – in de streek ook wel dykswâlen of hege diken genoemd – heeft alles te maken met de ligging op die hoge en relatief droge zandgronden, in dit deel van de provincie. Naast dit gebied, gelegen vanaf ruwweg de Leijen en de Burgumer Mar in het westen, tot aan de dorpen Drogeham en Harkema, is er in de Noardlike Fryske Wâlden nog een tweede gebied dat door houtwallen wordt gekenmerkt. Dat ligt ten noorden van Jistrum en loopt in de richting van Kollumerzwaag en Buitenpost, met aan weerszijden de dorpen Twijzel en Twijzelerheide.
Elzensingels
Buiten deze houtwallengebieden bestaat het landschap in de Noardlike Fryske Wâlden vooral uit elzensingels. Die liggen in de lager gelegen delen, waar sloten werden gegraven voor de ontwatering. Juist daar ontstonden de elzensingels. In de drogere houtwalgebieden ziet men vaak slechts een ondiepe greppel aan weerszijden van de aarden wal, die met bomen en struiken is begroeid.
Slapende ogen
Het beheer van zowel de houtwallen als elzensingels bestaat in veel gevallen – van oudsher – uit een hakhoutbeheeraanpak, waarbij de beplanting eens in de 20-25 jaar in het geheel afgezet ofwel gezaagd wordt. De stobben of hakhoutstoven blijven achter en de hierop aanwezige ‘slapende ogen’ lopen weer uit en vormen snel weer een gesloten beplanting. Juist met dit hakhoutbeheer wordt er een vitale, gesloten beplanting in de houtwal of singel behouden of gecreëerd. Dit vormt een mooi leefgebied voor allerlei diersoorten. Van talloze insecten die baat hebben bij een variëteit aan verschillende soorten bomen en struiken, tot aan allerlei vogels die er broeden en van die insectenrijkdom profiteren als voedsel! ’s Winters is er een heel andere vogelbevolking aanwezig. Lijsterachtigen snoepen van de bessen en sijzen – vaak in grote groepen – peuteren met hun fijne snaveltjes de zaden uit de elzenproppen, hoog in de bomen, terwijl de houtsnip op de grond met zijn lange snavel op zoek is naar in de bodem overwinterende insecten.